Verschenen in
De parabel van de spiegels
Een leerling vroeg zijn meester op een dag: “Meester, is de wereld vijandig voor de mens? Of is ze de mens goedgezind?”
“Ik zal je een parabel vertellen over hoe de wereld de mens behandelt”, antwoordde de meester.
Er was eens een machtige koning. Hij liet een prachtig paleis bouwen, met een oogstrelende en wonderbaarlijke inrichting. Een van de eigenaardigheden was een grote hal waar de muren, het plafond, de deuren en zelfs de vloer spiegels waren. De spiegels waren zo helder en reflecteerden alles zo precies, dat bezoekers die de hal binnenstapten niet meteen doorhadden dat ze in een spiegel keken.
De spiegels waren bovendien zo ontworpen dat ze elk geluid terugkaatsten als een echo. Als iemand vroeg “Wie ben jij?”, hoorde je vanuit alle richtingen “Wie ben jij? Wie ben jij? Wie ben jij?...”.
Op een dag liep een hond de hal binnen. Hij verstijfde onmiddellijk toen hij zich langs alle kanten omringd zag door een hele roedel honden. Omdat hij zich niet op zijn gemak voelde, liet hij zijn tanden zien. Alle reflecties rond hem deden hetzelfde. Dat maakte de hond zo bang dat hij begon te blaffen. De spiegels blaften terug. De hond blafte luider en luider en de echo’s blaften mee. De hond begon in het rond te happen, de reflecties hapten terug.
De volgende ochtend vonden de bedienden van de koning een levenloze hond in de hal, omringd door duizenden weerspiegelingen van dode honden.
Er was niemand in de hal die de hond slechtgezind was of kwaad zou kunnen doen. De hond was gesneuveld in de strijd tegen zijn eigen reflecties.
“Zo zie je”, zei de meester, “de wereld is niet goed of slecht op zichzelf. Alles wat er rondom ons gebeurt, is gewoon een weerspiegeling van onze eigen gedachten, gevoelens, overtuigingen, verlangens en gedragingen. De wereld is een grote spiegel.”